De Leeuw heeft bij zijn opkomst een fiere houding.
De stand bij het opkomen toont karakteristieke eigenschappen.
De Dierenriem, methodisch-didactisch
De dagelijkse en jaarlijkse bewegingen van de Dierenriem zijn veel te gecompliceerd om ze als zodanig in de zevende klas te kunnen bespreken. Bij het behandelen van de Dierenriem moeten we ons beperken.
De leerlingen hebben een week nodig om een vereenvoudigde versie van de dagelijkse en de jaarlijkse beweging van de zon in de Dierenriem 'onder de knie te krijgen'. Laat de leerlingen al in een vroeg stadium de namen van de Dierenriembeelden in de juiste volgorde uit het hoofd leren (Vissen, Ram, Stier, Tweelingen, etc.).
Als voorbereiding voor het nalopen van de Dierenriembeweging tekenen de leerlingen de gestalte van een Dierenriembeeld en ook van het tegenoverstaande beeld. Het kind dat bijv. voor de Tweelingen heeft gekozen, tekent ook de Schutter. Ook al zijn alle nachten bewolkt, het enthousiasme om 'het eigen sterrenbeeld' te mogen tekenen wordt bij de leerlingen door niets geremd. Wanneer er mythologische afbeeldingen van de Dierenriembeelden in de klas hangen, zijn veel kinderen geneigd deze gestalten na te tekenen. De tekeningen moeten zo groot en kleurrijk zijn dat ze bij het nalopen van de bewegingen van de Dierenriem te gebruiken zijn.
Sommige kinderen willen in het beeld de sterren tekenen. Als ze dat doen, moet het ook goed gebeuren. Meestal zijn de leerlingen wel in staat de verhoudingen van de gestalten goed weer te geven, maar niet de afstandsverhoudingen tussen de sterren. Hiervoor hebben ze een voorbeeld nodig waarop tussen de sterren lijnen staan.
Het is beter zich eerst te concentreren op de oost-west beweging van de Dierenriembeelden en de volgorde waarop ze opkomen en ondergaan. (De twaalf sterrenbeelden komen na elkaar aan de oostelijke hemel op en verdwijnen achter de westelijke horizon.) In een latere fase kan verteld worden dat de opeenvolgende Dierenriembeelden in verschillende richtingen opkomen en verschillende hemelbogen doorlopen (de noord-zuid verschillen). Men maakt dan het onderscheid tussen de Tweelingen met hun naburige Dierenriembeelden, 'de lichte beelden' en de Schutter met zijn naburige Dierenriembeelden, 'de donkere beelden'. Voor de zevende klas is het vormen van een beweeglijke ruimtelijke voorstelling van al die verschillende hemelbanen te gecompliceerd.
Leerlingen die oplettend waarnemen, kunnen met vragen komen waardoor je hen ook iets moet laten zien van de verschillende standen van de Dierenriem en de Dierenriem-dynamiek. De draaibare sterrenkaart 'Zodiak' van J. Schultz is hiervoor een sprekend hulpmiddel.
Het zelf lopen van de hemelbogen
Met het nalopen van de Dierenriembewegingen kan begonnen worden als de leerlingen met de bewegingen van de sterren en de zon al enigszins vertrouwd zijn, anders slenteren ze hun rondje zonder op te letten. Laat de kinderen, de "lopende Dierenriembeelden", zich vooral richten op het tegenoverstaande Dierenriembeeld (en minder op het voorafgaande sterrenbeeld). De blik richten op het beeld "aan de andere kant van de "waarnemende mens in het midden" vraagt veel meer wakkerheid.
Een voorbeeld: het ondergaande beeld zegt: "Stier gaat onder". Aansluitend is het opkomende beeld aan de beurt en zegt "Schorpioen komt op".
Dan spreekt het volgende "paar": "Tweelingen gaan onder" en de Schutter antwoordt met "Schutter komt op".
De kinderen krijgen elke keer na het lopen schriftelijke opdrachten. Onderstaand voorbeeld laat zien hoe dit opgebouwd kan worden.
Home · contact · Een Klaar Zicht © 1995 - 2024