menu

Opgeklopte verhalen over tekort aan eiwitten
-
verspillende overdaad aan stikstofzouten/mest

Onnodige angst voor eiwittekort

In de beginfase van het bewust kiezen voor een meer vegetarische voedselkeuze werd er verkondigd dat er dan een gebrek aan bepaalde essentiële aminozuren zou kunnen optreden. Tegenwoordig worden er eerder zorgen gemaakt over eiwit-overconsumptie.

Er bleek onderscheid te bestaan tussen mensen die aan algehele ondervoeding leden, hierop waren de aanbevelingen gebaseerd, en gezonde mensen die vegetarisch eten.

In alle cellen van spieren, organen, het zenuwstelsel, de botten, het bloed, de nagels en de haren zijn eiwitten, een volwassene heeft gemiddeld 12 kilo eiwit.

De vingerafdruk van mensen verschillen, ieder mens vormt zijn eigen, individueel gevormde eiwitten. Op bloedtransfusie en orgaantransplantatie reageert het eigen organisme afwerend (vandaar afstoting onderdrukkende middelen).

In de opbouwfase van spieren en organen is er meer eiwit nodig. Bij een hogere eiwitconsumptie dan het lichaam nodig heeft, worden de aminozuren omgezet in glucose of vetten en in stikstofrijke stoffen die uitgescheiden moeten worden. Het lichaam kan wel een voorraad vetten aanmaken, maar niet eiwitten opslaan. Te eiwitrijke voeding belast het organisme.

De reclame voor opname van extra eiwitten

  • vroeger peulvruchten (speciale aminozuren) voor vegetariërs,
  • nu melkpoeder en andere high-tech eiwitten, insekten die goedkoop te produceren zijn voor mensen die minder vlees willen gaan eten,

wekt onnodig angsten voor ondervoeding en voedingsgebreken op.

Op voedingskundig gebied doen veel verhalen, die meer voortkomen uit tradities en economische belangen dan uit onderzoek, de ronde. Deze constatering is bedoeld als een feit, niet als verwijt. Voedingskundig onderzoek is methodisch zeer complex. Stapje voor stapje groeit de kennis over een levenslang voedselpatroon met weinig of geen vleesgebruik.

Mensen die minder of geen vlees eten, veel groentes consumeren en weinig keukenzout gebruiken, hebben wel ´s zomers veel kans op een natriumzoutgebrek bij heet weer (natrium-kalium-balans). Maar daar hoor je de industrie niet over.

Onnodige angst voor wereldvoedseltekort bij geen kunstmest

Biologische landbouw kan de wereld voeden: Als de landbouw overschakelt op biologische landbouw, het voedselafval gehalveerd zou worden en de helft aan vlees wordt gegeten, kan in 2050 de met 50% gegroeide wereldbevolking gevoed worden.

Overstappen op biologische landbouw betekent meer dan geen negatieve impact op het milieu (eutrofiëring, verlies aan biodiversiteit, enz.). De productie- en middelenbeheer kunnen immers veel efficiënter verricht worden.

"Een systeem waar meer energie in gaat dan er uit komt, komt uiteindelijk tot stilstand." Bron: "Naar een duurzame landbouw in 2040" van Meino Smit, uitgeverij Nearchus.

Deze duurzame, klimaatvriendelijke strategie bespaart op kosten van meststoffen, pesticiden en zaadgoed. Zie de video van Adrian Müller (FiBL instituut, Zwitserland)

De dynamiek tussen koolstof en stikstof

"Teveel stikstof is niet goed en teveel koolstof ook niet. De basis van bodembeheer is een dynamiek tussen beide te krijgen, dan ontstaat er iets heel moois." Jan Bokhorst.

We hebben stikstof nodig
om koolstof te binden.

"Planten hebben beide polen nodig, koolstof voor de stevigheid en strekking van de stengel, stikstof voor de vorming en groei van de bladeren. Koolstof en stikstof zijn in voortdurende wisselwerking. Rudolf Steiner gaf aan: koolstof brengt wereldimaginatie, stikstof brengt beweging en afstoting.

Met stikstof en koolstof kan je als teler sturen, dat is de landbouwcultuur. De boer bepaalt waar en wanneer hij of zij bemest. De juiste stikstofgift hangt natuurlijk van de plek af, daar heb je wetenschap en kennis bij nodig, maar vooral ook zien: wat heeft deze boerderij, deze akker in dit jaar nodig?

Biodynamische landbouw kan daarbij volgens mij een voorbeeld zijn. De totale gift van stikstof is daar namelijk begrensd tot 112 kilo per hectare. Dat ervaar ik als logisch, want een extra stikstofgift 'ontsnapt', extra is niet nodig. De kunst is om als boer de bemesting in een levend proces te krijgen, waarbij voedingsstoffen in dat proces beschikbaar komen."

"Dat organiseren en de kringloop sturen, dat is bemesting. Ook de intentie — de aandacht — is bemesting, als verbonden mens. Martin von Mackensen deelt een anekdote. "Ik liep eens met een oude landgoedeigenaar door zijn bos, waar normaal geen mensen komen. We keken met aandacht en praatten over het bos. De landgoedeigenaar zei, toen we over het hek eruit klommen: 'Dit is goed voor het bos'. Of, zoals ze in Brazilië zeggen: 'De stap van de heer bemest het land'.

Als boer of tuinder, waar ben je dan? Je bent waar je wilt zijn; je aandacht is bij hoe het moet worden. Je bent in de toekomst. De impuls uit de toekomst wordt werkzaam door de organisatie van de boer, in de kracht van het doen."

Bemesten ziet Martin von Mackensen als samenhang maken, voeding als die samenhang weer uit elkaar halen. "Nieuwe samenhangen maken, en dat met intentie doen, dat is bemesten."

Bron: Verslag van een bijeenkomst op Warmonderhof op 15 december 2022 met BD-boer en praktijkleraar Martin von Mackensen, geschreven door Maria van Boxtel

Martin-von-Mackensen-verslag-BD-vereniging-MvB-EW.pdf

Energieslurpende kunstmestproduktie

Voor de omzetting van luchtstikstof tot de kunstmest is zeer veel energie nodig. Door de hoge gasprijs wordt het produceren van ammonium- en nitraatzouten voor de agrarische industrie minder winstgevend. De hoge kunstmestprijs is een extra argument om deze zouten niet meer te gebruiken.

In de welvarende landen wordt meer dierlijke mest geproduceerd wordt dan akkerbouw- en groentevelden kunnen verwerken. De uitwerpselen van koeien die gezond leven bemesten de bodem en de voedingsgewassen op optimale wijze. De boeren die het nodig vinden dat hun veevoer eiwitrijk is, kunnen gebruik maken van klavergewassen en andere vlinderbloemigen. Tijdens hun bloeifase bevorderen ze de biodiversiteit.

Stikstofrijke kunstmest was en is nog steeds de motor van het verdwijnen van een vruchtbare bodem, van een gezonde kudde, van smaakvolle melk en van gerijpte, gezonde voedingsprodukten. Deze zeer goed oplosbare zouten dwingen de plant tot wateropname en bladvergroting. De planten worden topzwaar, blijven zich "verdunnen / met water oppompen" in plaats van een diversiteit aan rijpingssubstanties te vormen.

De bewering dat kunstmest nodig is ter bestrijding van honger in arme landen, is niet meer geloofwaardig en blokkeert de ontwikkeling naar een duurzame landbouw. Niet alleen Nederland, de hele wereld behoeft een nieuwe landbouwpolitiek die gebaseerd is op een gezonde omgang met de bodem, met planten, dieren en mensen.

Goed gerijpte organische bemesting maakt mogelijk dat voedingsplanten gezond afrijpen en de mensen zich gezond voeden.

Snellere groei, meer massa

In de maatschap­pij en zo ook in de landbouw is er de ten­dens tot het ver­hogen van de productie door het versnellen van het tempo. In de afgelopen decennia waren veel landbouwkundige ontwikkelingen gericht op een toename van de op­brengst (grootte, ge­wicht). Hierbij werd het rijpingsproces verwaarloosd. De gevolgen hier­van zijn op de akkers direct er­vaarbaar.

Een voorbeeld: Tegenwoordig steken in juli op veel graanvelden de aren nog maar nauwelijks boven het bladgebied uit. De tarweplanten zijn uitgegroeid, het is reeds kort voor de oogst. De bovenste internodïën zijn (in vergelijking met planten van zo'n 10-30 jaar geleden) relatief kort. De aar bevindt zich niet zo hoog boven de grond.

De uitgegroeide planten lijken op sterk vergrote pollen. De bovenste halmbladeren hebben slechts een geringe meta­morfose doorlopen: hun brede en lange bladschijven draaien zich niet krachtig omhoog. Ze zijn niet dro­ger, steviger dan de bladschijven uit de uitstoelingsfa­se en buigen net zo slap omlaag. Ze missen het vermogen om mee te wui­ven in de wind.

(Plan­ten die onder invloed van nitraatbemesting groeien, vormen meer waterige, slappere bladeren en stengels. Om het legeren van het graan tegen te gaan, wordt er gespoten met halmgroei-remmende middelen; vandaar de korte halmen.)

De bovenste, nieuw­ste bladeren plaatsen de overige bladeren en de halmen in de scha­duw. Deze planten krijgen dus minder licht, hun ruimte­lijke gestal­te is immers door de slap hangende bladeren in het bovenste gedeelte minder geo­pend voor het licht. De gestalte van de plant is minder fijn doorge­structu­reerd. Het bovenste deel van de plant, dat later is ontstaan, lijkt sterk op het onder­ste deel. De ontwikkeling is min­der gediffe­ren­tieerd.

De planten zijn gevoeli­g voor schim­melin­fecties. Bij het afster­ven ontstaan er geen warme afrij­pingskleuren. Het afster­ven ge­beurt niet geleidelijk en geordend van bene­den naar boven en van buiten naar bin­nen, het is geen samenhangend proces.

Het afrijpen van de plant wordt ver­traagd. De voe­dingssubstan­ties in het zaad zijn minder ge­compli­ceerd, hebben nog meer bladkarakter (een­voudige, meer alge­meen voorko­mende stoffen in plaats van soortspeci­fieke substanties).

Een tuinder kan meer doen dan bemesting om het leven van de bodem activeren. Vruchtwisseling verrijkt de grond. Met hagen worden de planten beschermd tegen de wind en sterke temperatuurschommelingen.

Het rijpen is een geheel ander levensproces dan massavor­ming

Een woekerende groei in de eerste ontwikke­lingsfase (bij te veel nitraatbemes­ting, onder plas­tic, verwarmde kassen) belemmert het goed door­lopen van de volgende wor­dingsfa­sen. Die plan­ten openen zich min­der aan het licht tijdens de strekkings- en de vertak­kingsfase en rijpen minder af. De planten laten zowel in hun bladontwik­keling als in hun gehele ont­wikke­ling een geringere meta­morfose zien (Bockemühl 1980).

De planten hebben in de rijpings­fase een kwali­tatief andere verhouding tot de omgeving dan tijdens het jeugdige groeien. Zon­licht en een warme, droge lucht bevorderen het rijpen. Veel planten die weelderig groei­en behou­den tot het einde van de rijpingsfase veel waterig blad. Er ontstaat veel minder een nieuwe ver­houding tot de omgeving dan voor het goed afrijpen noodzakelijk is.

Het gewas opent zich in haar eerste ontwikkelingsfa­sen steeds intensiever voor de omgeving; tijdens de laatste fase (het afrijpen en/of het afsterven) sluit ze zich echter voor een groot deel af. Een gewas ont­wikkelt zich in de eerste groei­fase tot beeld van de omgeving (met name van de bodemvruchtbaar­heid, de standplek en het weer) en trekt zich bij het rijpen en afster­ven uit die omgeving terug (er is een verminderde vocht- en mine­ralen-opname uit de bodem). Leven kenmerkt zich door het op min of meer geëmancipeerde wijze meeleven met de zich voort­durend verande­rende omge­ving.

Voe­dingsplanten die met (een specialistisch hoogstaande) kennis van zaken geteeld zijn op massa en grootte, tonen in de overgangsfase van het vegetatieve uitbreiden naar het generatieve strekken de grootste verschillen met biodynamisch geteelde planten die niet overbemest zijn.

Overbemeste planten - geen gezonde levensmiddelen

Planten die overbemest zijn en waarbij de eerste groeifase, het uitbreiden, is blijven domineren, zijn geen gezonde levensmiddelen.

Planten die buiten in een vruchtbare aarde in lucht, licht en warmte soort- en omgevingseigen substanties vormen, kunnen de mensen welbekomen.

Home · contact · Een Klaar Zicht © 1995 - 2024