In Deutschland steigt das Sternbild Skorpion kaum, sein Aussehen ändert sich auf dem Weg von Südost nach Südwest nur wenig.
Je südlicher der Standort, desto steiler und länger steigt der Skorpion in die Höhe. In Griechenland und den südlicheren Ländern ist das rasche Auftauchen des Skorpions ein imponierendes Geschehen.
Der orangefarbene Stern in der Brust des Skorpions heißt Antares.
Der Skorpion und die glitzernden, bunten Edelsteinbäume
Die ganze Nacht über steht tief am südlichen Himmel ein Stern, der durch seine warme Farbe auffällt. In manchen Nächten hat er eine orange Färbung, in anderen erscheint er eher rot. Er ist einer der wenigen Sterne, der bereits sehr früh, um 700 v. Chr., mit einem eigenen Namen belegt wird: «GAB.GIR.TAB geht auf, SIBA.ZI.AN.NA geht unter». GAB.GIR.TAB ist das sumerische Wort für «die Brust des Skorpions».
Bei seinem Aufgang geht «der treue Hirte SIBA.ZI.AN.NA» unter, der dann ab der griechischen Zeit «Orion» heißt. Das schöne Wintersternbild Orion zeigt sich im Juni nicht; das riesenhafte Bild steigt erst auf, nachdem der Skorpion in einer tiefen Felsspalte verschwunden ist.
Am 6. Juni geht GAB.GIR.TAB kurz nach dem fast vollen Mond auf. Es kann auch geschehen, dass der Planet Mars in seiner Nähe steht, dann sehen wir zwei Lichter mit gleichartig warmen Glanz. Mars kann heller sein, aber auch lichtschwächer. Meistens ähneln sich beide. Der heutige Name Antares deutet auf diese Verwandtschaft mit dem Planeten hin; denn Ant-ares kommt von «anti-Ares». Mars hieß bei den Griechen Ares, und die Vorsilbe anti bedeutet unter anderem «gleich wie».
Als der Grieche Ptolemäus seinen Sternkatalog aufstellte (150 n. Chr.) beschrieb er für über 1000 Sterne deren Ort in den Sternbildern und ihre Helligkeit. Nur wenige Sterne trugen einen Namen.
«Unsere» Wega hieß damals «die Leier», Altair «der Adler», Sirius «der Hund» usw. Der Name des hellsten Sternes war also identisch mit dem Namen des jeweiligen Sternbilds.
Die auffälligen Sterne des Orion, des Stiers, des Schwans usw. würden erst später durch den Arabern benennt. 150 n. Chr. hatten nur der orangefarbene Antares und Arktur, der gelbliche Kapella und die bläulichen Tierkreissterne Regulus und Spica (und noch einige Sterne) einen Namen, der sich (mehr oder weniger) vom Namen des Sternbilds unterscheidet.
Der Himmelsvorgang «Wenn der Skorpion kommt, geht Orion unter» ist das Motiv mehrerer griechischer Mythen über Leben, Tod und Auferstehung.
Es gibt vielerlei Übereinstimmungen zwischen der mesopotamischen Sternenweisheit und den griechischen Götterdramen. Dank mühseliger Übersetzungsarbeit der Keilschriftforscher zeigt sich jedoch auch, wie zauberhaft die ursprünglichen sumerischen und babylonischen Gedichten sind.
Gilgamesch und der Skorpionmann
Der König von Uruk, Gilgamesch, will unsterblich werden und begibt sich auf den Weg zum Berg mit den zwei Gipfeln, zwischen denen die Sonne aufging. Ein furchteinflößender Skorpionman und seine Frau bewachen den Zugang zum Inneren des Berges. Der Held nimmt seinen ganzen Mut zusammen und erzählt, dass er auf der Suche nach seinem Vater ist. Dieser, der frühere König von Uruk, sollte ihm das Geheimnis von Tod und Leben offenbaren.
Der Skorpionman warnt Gilgamesch, die Reise werde lange dauern. « Die Finsternis ist undurchdringlich, denn Licht gibt es keines«. Dann lässt er Gilgamesch, der zu zwei Dritteln ein Gott und zu einem Drittel ein Mensch ist, in das Innere des Berges eintreten. Gilgamesch nimmt den Weg der Sonne, er durchschreitet das Tor des Berges.
Immer tiefer dringt er ins Innere vor, bekommt Sehnsucht nach dem Licht und singt ein Klagelied. Er darf niemals von der Sonne eingeholt werden, läuft ohne Verzug immer weiter und es gelingt ihm, vor der Sonne zu bleiben. Nach fast 24 Stunden sieht er einen hell erleuchteten Garten mit glänzenden bunten Bäumen aus Edelsteinen, die Früchte tragen, gar lieblich anzusehen. Statt Dornen und Disteln wachsen dort Kristalle. Gilgamesch geht voller Staunen umher...
Es sind verschiedene Darstellungen des Skorpionmannes überliefert. Immer hat er einen menschlichen Oberkörper, einen skorpionartigen Unterleib mit einem großen Stachel, sowie zwei kräftige Vogelbeine. Manchmal trägt er auch Flügel. Dieses Wesen, ein Drittel Mensch, ein Drittel Skorpion und ein Drittel Vogel, bewachte das Tor, durch das die Sonne aufgeht.
Dieses Tor war auch der Zugang zu einem für die Menschen verborgenen Kristallwelt, einem in vielen Farben funkelnden Edelsteingarten. Die Skorpionmenschen bewachen die Sonne, wenn sie durch das Tor aus dem Inneren des Berges heraustritt. Und sie bewachen auch den langen Weg zu den glitzernden, bunten Bäumen der Götter.
Literaturtipp: Das Gilgameschepos ist neu übersetzt und kommentiert von Stefan M. Maul (Verlag C.H. Beck, München, 2008).
In: a tempo, juni 2009.
Afsterven en transparant worden
Het sterrenbeeld Stier is deze maand de hele nacht aan de hemel. Het Dierenriembeeld dat opkomt bij het ondergaan van de Stier, de Schorpioen, gaat gelijk met de zon op en beschrijft overdag een korte en lage hemelboog. Toen de jaarlijkse zonnenbaan in 12 tekens van 30 werd verdeeld (430 v. Chr) doorliep de zon gedurende de drie herfstmaanden de sterren van de Weegschaal, de Schorpioen en de Schutter. In de periode van 22 oktober tot 22 november had de natuur een "Schorpioenstemming".
In de twaalfkleurencirkel van Rudolf Steiner heeft de Schorpioen een kleur tussen het intensieve violet van de Weegschaal en het tere lila van de Schutter. De donkere Weegschaalkleur heeft een warme gloed, de Schorpioenkleur is veel transparanter.
Het jaarverloop toont deze maand het afstervende leven. Het bladerdak was de afgelopen weken rijk geschakeerd van kleur en nu het verder afsterft en verdwijnt, kunnen we tussen de kale takken de sterrenhemel zien fonkelen. In november nemen we afscheid van de afgelopen vegetatieperiode, de kale natuur kan ons ontmoedigen. Er ontstaat echter een open ruimte en onze blik kan vrij in alle richtingen kijken. Grotere samenhangen laten zich zien, wanneer we het willen.
De zon is op weg van de Weegschaal naar de Schutter en doorloopt de Schorpioen. De nabije omgeving wordt transparant, onze blik kan veel ruimer worden..
Deze tekst is geschreven voor a tempo, november 2006.
Een kleurverloop met de twaalf figuren van de Dierenriem.
De kleuren zijn gebaseerd op de twaalfkleurencirkel van Rudolf Steiner
(Ram rood, Stier oranje, Tweelingen geel, enz.)
ORION EN SCHORPIOEN
De oude koning van Boeotië ontving gastvrij drie vreemdelingen. Bij het afscheid nemen vroegen zij hem wat hij wenste. "Een sterke zoon", antwoordde de koning uit het diepst van zijn hart. Zijn gasten Jupiter, Neptunus (Poseidon) en Mercurius namen de huid van een stier en lieten hun water in deze zak lopen. De koning kreeg de opdracht dit geschenk in de aarde te begraven.
Na tien maanden groeide uit de aarde de reus Orion. Met zijn zwaard, ijzeren knots en schild was hij niet alleen de heldhaftigste jager, hij was ook de mooiste.
De jachtgodin Diana (Artemis), de tweelingzuster van Apollo, verloor haar hart aan hem. Aurora (Eos), de godin van de morgenstond poogde echter de reus elke ochtend in haar roze armen te houden. Toen Diana, de dochter van Jupiter en Leto, ontdekte dat Orion zich 's ochtends vroeg zolang ophield bij deze godin van lagere afkomst en rang, voelde zij zich zo diep beledigd dat zij met pijl en boog op hem schoot. Sindsdien was Orion blind.
Later toen hij niet meer op wraak uit was, gingen Diana en Orion eens samen op jacht. Die verliep voorspoedig, waardoor Orion overmoedig werd. De jager verkondigde dat hij alle dieren op aarde kon uitroeien. De godin van de Aarde, Gaia, hoorde dit. Zij zond uit een vochtige, donkere rotsspleet een schorpioen op hem af. Deze pakte onverwacht met zijn scharen de rechterhiel van de reus; met zijn gekromde achterlijf stak hij Orion. Voordat Orion de schorpioen had kunnen opmerken, was het gif al in zijn lichaam gedrongen.
De heelmeester Aesculapius zette zijn voet op de kop van dit kruipend gedierte der duisternis en riep Orion in het leven terug.
Bij het tevoorschijn komen van de Schorpioen in het zuidoosten valt Orion in het westen ter aarde; zijn rechtervoet verliest het eerst zijn glans. Nadat de Slangendrager boven de Schorpioen is komen te staan en het kruipende dier in de donkere aarde heeft laten verdwijnen, verschijnt Orion. De sterren in zijn hoofd zijn heel zwak vergeleken bij de sterren van zijn schouders en benen; de sterke reus is blind. In het morgenrood blijft de breedgeschouderde, mooie jager nog heel lang zichtbaar...
Volgens zeer oude overleveringen is de Schorpioen een gevallen adelaar die in de toekomst weer vrij kan komen van zijn binding met de aarde. De grote vogel met zijn brede vleugels was veranderd in een over de aarde kruipend scharminkel met scharen en een staart die in een giftstekel eindigt. De schorpioen heeft net als de adelaar een zeer scherpe blik en valt op zeer gerichte wijze zijn prooi aan. Een adelaar kan echter veel beter dan een schorpioen zijn wijde omgeving overzien.
2018: de tekst over de vier PERZISCHE KONINGSSTERREN is verwijderd.
Zie het artikel van George A. Davis " The So-Called Royal Stars of Persia"
Antares, Regulus in de Leeuw, Aldebaran in de Stier en Fomalhaut in de Zuidervis markeren de gehele sterrenhemel in vier gebieden. Vanaf de Perzische hoogvlaktes bekeken, staan er van deze vier ongeveer even heldere sterren, altijd twee aan de hemel. In noordelijker gelegen gebieden vormen deze vier sterren niet zo'n gelijkmatig kruis als in de gebieden die bij de Evenaar liggen. Bij ons kan het b.v. voorkomen, dat alleen Antares of Fomalhaut boven de horizon staat.
Antares, Regulus en Aldebaran behoren tot de helderste sterren van de Dierenriem. Ze bevinden zich zo dicht bij de zonnebaan dat ze door de maan bedekt kunnen worden. Fomalhaut ligt ten zuiden van het Dierenriembeeld de Waterman dat geen enkele heldere ster heeft. Fomalhaut is ongeveer even helder als de andere Koningssterren.
Ook in de bijbel en in de christelijke symboliek zijn de gestalten van het grote kruis aan de hemel terug te vinden. In vele kerken en kathedralen zijn op de preekstoelen en op de plafonds boven het altaar de evangelisten afgebeeld door vier beelden van de Dierenriem: Marcus door de Leeuw, Lucas door de Stier, Mattheüs door de Engel (de Waterman) en Johannes door de Adelaar (de toekomstige gestalte van de Schorpioen).
In de schemeringstijd of bij lichte bewolking kan het uitgestrekte gebied van de Maagd worden aangeduid met behulp van de buursterren Arcturus, Denebola en eventueel Antares in de Schorpioen. Spica vormt met Arcturus, Cor Caroli en Denebola de Diamant van de Maagd.
We beginnen met het afbakenen van het gebied: links van Arcturus in de Ossenhoeder, onder Gemma in de Noorderkroon en Hercules, rechts van Altair in de Arend en boven Antares in de Schorpioen. De heldere sterren Arcturus, Altair en Antares staan zo ver uit elkaar, dat we niet alleen onze ogen, maar ook ons hoofd moeten bewegen.
De rechter voet trapt op de roodachtige Antares en de scharen van de Schorpioen.
De Arend komt als hulp van Jupiter in meerdere mythes voor, b.v. in het verhaal van de Slangendrager, Orion en de Schorpioen. In deze mythe zijn delen van het verhaal aan de hemel zichtbaar: 'De Slangendrager trapt de Schorpioen dood en de Arend valt van boven de Slangendrager aan.' én 'Wanneer de Schorpioen verschijnt, valt de reus Orion ter aarde neer' .
Op afbeeldingen uit de Babylonische tijd zijn de twee schalen van de Weegschaal en de twee scharen van de Schorpioen met elkaar verbonden.
Op sterrenkaarten uit de eerste eeuwen na Christus staat de Weegschaal vaak afgebeeld in de hand van een Engel. Na de Middeleeuwen ontstaan er beelden waarop de aartsengel Michaël de zielen van de gestorvenen weegt.
Home · contact · Een Klaar Zicht © 1995 - 2024